In een interview met de Volkskrant zei Huub Willems, de scheidend voorzitter van de Ondernemingskamer, het volstrekt duidelijk: ‘Juridisch heeft de ondernemingsraad meer te vertellen dan aandeelhouders. De OR oefent zijn rechten echter veel minder uit dan hij zou kunnen. Als hij dat wel zou doen, zou hij veel meer in de melk te brokkelen hebben.’
Veel ondernemingsraden en ook de werknemers die zij vertegenwoordigen klinkt dit in deze crisistijd als muziek in de oren. Ondernemingen grijpen hardhandig in om het economisch tij te keren, de werkgelegenheid staat onder druk, maar staat de onderneming er na de crisis ook beter voor dan nu?
Om zich echt in het debat over de toekomst te kunnen mengen moeten ondernemingsraden hun werkwijze veranderen. Kernwoorden zijn visie, deskundigheid en interactiviteit.
Ondernemingsraden zijn gewend dat de leiding van de organisatie plannen voor de toekomst maakt en deze voor advies voorlegt. Door deze afwachtende rol wordt de OR niet uitgedaagd zelf na te denken over de toekomst en ontwikkelt in de meeste organisaties dan ook geen eigen visie. Het overleg over de eigen plannen brengt de leiding weinig nieuws, er is geen wederzijdse inspireren of enthousiasmeren. Wil de OR een stempel drukken op de toekomst, dan is het zaak een eigen visie te ontwikkelen, eigen ideeën over zaken als de markt, innovatie, organisatie en arbeidsrelaties. Die ideeën kunnen als een spiegel dienen voor de leiding en als basis voor een gesprek tussen gelijkwaardige creatieve geesten. Als een begin kan de OR scenario’s opstellen en de toekomst van de onderneming in die verschillende scenario’s doordenken. De OR kan ook stoutmoediger zijn en in zijn visie de grenzen en regels van de bestaande markten en branches doorbreken. De OR hoeft geen adviesaanvraag af te wachten, maar kan zelf het initiatief nemen (initiatiefrecht).
Nieuwe eigen ideeën vergen dat de OR beschikt over ruime deskundigheid op een breed terrein. De OR kan deze deskundigheid niet altijd vinden binnen de beperkte groep gekozen leden. Zaak is het dus om de deskundigheid van anderen in de organisatie aan te boren en te mobiliseren; dit moet voor de OR niet een uitzondering, maar de gewoonte zijn. Helder afgebakende vraagstukken worden aan kleine groepen deskundigen voorgelegd en in korte tijd met een bescheiden tijdsbeslag beantwoord. De OR is de regisseur: stelt de vragen, zoekt deskundigen aan, verzamelt de antwoorden en combineert ze tot een helder en aansprekend verhaal. Daar waar binnen de eigen organisatie deskundigheid ontbreekt kan die erbuiten gevonden worden, bij toeleveranciers, strategische partners, belangrijke klanten, kennisinstituten en adviseurs.
Een OR met nieuwe ideeën moet ook een interactieve OR zijn: een OR die contact zoekt om zijn ideeën uit te dragen en voor te leggen voor commentaar en aanvulling. Het publiek voor de OR bestaat uit alle lagen in de onderneming, niet alleen de werkvloer, maar ook de echelons van managers. Een multimediale aanpak verdient de voorkeur, de traditionele vormen van contact worden aangevuld met de nieuwste, bijvoorbeeld SMS-enquêtes, internetfora, weblogs en twitter. Met een zekere prudentie kunnen ook stakeholders buiten de organisatie gevraagd worden om reacties en aanvullingen, zo worden goede ideeën alleen maar beter. Als de OR veel meer dan nu het geval is naar buiten treedt en zich manifesteert als visionair, inspirerend en vernieuwend, dan zal dit ook anderen uitnodigen tot actieve participatie en betrokkenheid bij het ondernemingsbeleid. De luiken gaan open voor een frisse wind.
Het maakt de OR het bruisend middelpunt van intensieve communicatie over nieuwe ideeën en een inspiratiebron voor medewerkers en management. Zo’n middelpunt heeft aantrekkingskracht en doorbreekt de trend van dalende interesse van werknemers voor medezeggenschap en een toenemend aantal vacatures in ondernemingsraden.
Energie en enthousiasme werken aanstekelijk, contact leidt tot invloed, contacten met alle stakeholders zorgen voor een breed draagvlak en grote betrokkenheid. Zo krijgt de OR meer in de melk te brokkelen en zal slechts bij uitzondering en in laatste instantie een beroep hoeven te doen op zijn formele rechten. Een beroep op de ondernemingskamer wordt daarmee, nog meer dan nu, een uitzondering.
WissemaGroup, juni 2009